Kunst verkopen - Geschiedenis 4

Het groeiende aanbod

Na de tweede wereldoorlog is het aantal mensen dat in de beeldende kunst ging spectaculair toegenomen. Ook het aantal mensen dat iets in de beeldende kunst als liefhebberij gaat doen en dat enige vorm van scholing krijgt is fors gegroeid. Het aantal scholingsmogelijkheden is meegegroeid en dat heeft tot gevolg dat het aantal kunstenaars explosief is gestegen. Ook de opkomst van de zogenaamde "pretstudies" in het middelbaar onderwijs na 1970 die een vooropleiding geven voor een vervolgstudie en loopbaan in de beeldende kunst heeft daar onmiskenbaar een rol in gespeeld.

Of deze groep beginnende kunstenaars zich altijd even realistisch opstelt als het om de verkoopbaarheid van het eigen werk gaat is echter de vraag. Aansluiting met de kopers van het werk van de inner circle zal men niet snel krijgen. Aansluiting met de groep die daar niet koopt is nog lastiger door een stuk onbekendheid die men heeft bij de koper, een koper die aanzienlijk minder te besteden heeft én niet geneigd is om veel geld te steken in iets wat men toch als een stuk luxe ziet. Zeker in economisch wat mindere tijden. Want die tijden kennen een eigen probleem, dat van de stagnerende vraag.

De stagnerende vraag

Waar het aanbod explosief stijgt doet de vraagkant dat niet. Of in elk geval niet meer. Veel bedrijven kochten eind 1900 in de bloeiperiode veel kunst om hun trieste beton- en glaskolossen wat op te fleuren maar de grootste piek in de groei van de kantoorpanden ligt al jaren achter ons. Particulieren verhuizen minder vaak dan vroeger waardoor het interieur minder vaak op de schop gaat.

En men ziet de financiële toekomst aanzienlijk minder zonnig dan vroeger. Ook dat legt een duidelijke rem op aankoop van kunst. Bij de aankoop van een nieuwe wasmachine of een kunstwerk van 500 euro zal de keuze in het algemeen snel gemaakt zijn. Kortom, de koper heeft veel alternatieve bestedingsmogelijkheden. Daarbij is kunst leuk en maar het heeft voor de gemiddelde koper zeker geen prioriteit. En als er dan toch iets aan de wand moet dan is een IKEA kunstwerk voorlopig ook wel goed. Dat hoeft dan echt geen origineel werk van een erkend kunstenaar te zijn.

Verkoop aan overheid

Bij de overheid gaat men op veilig en kiest men voor bekend en het is dus vaak een kwestie van werken met steeds dezelfde –bekende- gezichten omdat men zich geen buil wil vallen aan iets onbekends. Kennis van kunst bij de overheid is zeer gering en men laat dan ook advies uitbrengen door ambtelijke commissies met een te nadrukkelijk eigen smaak en niet zelden aangevuld met adviseurs die hun wortels in de "inner circle" hebben. Deze adviseurs zijn niet zelden zelf kunstenaars die ooit iets aan diezelfde overheid hopen te verkopen. Voor nog onbekende en beginnende kunstenaars is de overheid als opdrachtgever duidelijk heel ver weg.

Intermediairs

Een verschijnsel dat de kop weer opsteekt is de intermediair of kunstmakelaar. Deze kan in een goed lopende markt met veel vraag en veel aanbod natuurlijk een prima rol vervullen, te vergelijken met de beleggingsadviseur of de onroerendgoed makelaar. Een andere overeenkomst met deze aanpalende beroepsgroepen is wel dat men ook de markt niet sturen kan. Men kan hooguit volgend en reactief optreden. De toegevoegde waarde van de intermediair aan de verkoopkant is dan ook niet altijd even duidelijk. Aan de vraagzijde is de voorlichtende rol duidelijker zichtbaar. Zeker bij bedrijven kan de intermediair nog wel een nuttige functie vervullen. Maar aan de aanbodzijde is de kans groot dat hij in een wereld waar de hoge prijzen toch al een probleem gaan vormen, de kosten door zijn provisie nog verder opdrijft.